De kaneelwinkels is het titelverhaal van het boek dat Bruno Schulz in 1933 schreef en dat nog altijd wonderschoon is.
Zijn verzameld werk werd door Meulenhoff in 1995 uitgegeven.
Een prachtige uitgave, goud op snee en mooie typografie.
Een feest om het boek in handen te nemen en te lezen.
En daarna herlezen, keer op keer.
De Pools-Joodse Bruno Schulz was zowel beeldend kunstenaar als schrijver. Met zijn adembenemende stijl en zijn ruime arsenaal aan wonderbaarlijke woorden en hallucinerende beelden schildert hij de wereld van zijn jeugd, waarin een vooroorlogs Pools provinciestadje te herkennen is. Met zijn uitzonderlijke stijl vol bizarre metaforen creëert hij een vervreemdende droomwereld. De kaneelwinkels, zo door de schrijver genoemd vanwege ‘de donkere, kaneelbruine lambriseringen waarmee ze zijn betimmerd,’ zijn voor hem ‘het onderwerp van zijn vurigste dromen…Je kon er Bengaals vuur vinden, toverdozen, zegels van lang geleden verzonken landen, Chinese calqueerplaatjes, indigo, colofonium uit Malabar, eieren van exotische insecten, papegaaien en toekans, levende salamanders en hagedissen, homunculi op sterk water, microscopen en verrekijkers, en bovenal zeldzame en merkwaardige boeken, oude folianten vol hoogst wonderlijke illustraties en verbijsterende geschiedenissen.’
Maar niet alleen de winkels, ook de mensen die zijn verhalen bevolken zijn droomachtige figuren. Het dienstmeisje Adela, die ‘terugkerend uit de fakkelbrand van de dag en de kleurenpracht van de zon uit haar mandje schudde‘, de achterlijke Tluja: ‘met haar gezicht dat intrekbaar was als de balg van een harmonica. Telkens plooide haar huilgrimas deze harmonica in duizend rimpels overdwars,‘ en de vader, die naarmate de tijd verstrijkt zijn greep op de werkelijkheid steeds meer verliest, en verbannen wordt naar de twee zolderkamers waar hij van heinde en verre bij elkaar verzamelde vogeleieren door Belgische kloeken laat uitbroeden.
De kaneelwinkels is, evenals het andere werk van Schulz, een aanrader voor ieder mens dat zich graag laat verleiden door de taal. Door woorden die een geheimzinnige wereld opwekken. Een wereld, niet mooi of lelijk, die misschien geen werkelijkheid is. Maar waar we wel graag in verkeren, omdat daarin alles mogelijk lijkt.