Bijna vijfentwintig procent van de Nederlanders die na 1980 geboren zijn, denkt dat het aantal van zes miljoen vermoorde Joden tijdens de Holocaust zwaar overdreven is. Een kleiner deel gelooft dat de hele Holocaust ‘een mythe’ is. In de ontkenning van een genocide zit de aanzet van de volgende verborgen. Wie niet wil zien wat voor verschrikkelijks er in het verleden gebeurd is, zal blind blijven voor de kiemen waaruit de volgende massale moordpartij kan groeien. Dat is de reden dat ik als gastspreker bij Na de oorlog, Landelijk centrum voor naoorlogse gastsprekers, het verhaal van mijn vader, die Bergen-Belsen overleefde en van mijn grootvader, mijn oom, oud-tantes en oud-neef, die vermoord werden in Bergen-Belsen, Auschwitz en Sobibor, vertel in klassen op scholen in en rond Amsterdam en Groningen. Ik ben een van de veertig gastsprekers die zo proberen de onwetenheid te bestrijden.Lees verder
De slang van Westerbork
Dirk Mulder, oud-directeur van Westerbork, heeft een boek geschreven met daarin de ‘onthulling’ dat veel van de treinen die uit Westerbork vertrokken, geen goederentreinen geweest zouden zijn, maar personentreinen.
Ik heb me noga verbaasd over de ‘ontdekking’ van Mulder. Ik ben opgegroeid met Het Dagboek uit Bergen-Belsen, van Renata Laqueur. Zij was de eerste vrouw van mijn vader, die dankzij haar Bergen-Belsen overleefd heeft. Het dagboek is vorig jaar door Meulenhoff opnieuw uitgegeven. Op pag. 24, de allereerste dag die ze, eenmaal aangekomen in het kamp beschrijft, zondag 19 maart 1944, staat het volgende:
Op 15 maart 1944 om acht uur ’s ochtends stapten wij in de personentrein die ons naar Celle zou brengen. Wij waren niet al te treurig, want het feit dat er een personentrein voor ons klaarstond in plaats van de lugubere beestenwagons die haast elke dinsdag in het kamp verschenen voor de transporten naar Auschwitz stemde ons optimistisch.Lees verder
Goed kijken
Ik zit in mijn huisje in Noord-Groningen aan mijn bureau en kijk uit op kilometers kleiland. In de verte slingert de maar, omzoomd door riet en het rietland, daar is de plas, rustplaats voor vogels. Ik kijk op van mijn beeldscherm, zoekend naar een woord en starend naar de grauwe lucht, schrijven is veel staren.
Ik zie een lichte beweging op de grijze kleihopen. Eerst denk ik dat ik me vergis, maar als ik scherper kijk, zie ik eerst een, dan nog een, en dan een steeds grotere groep vogels die is neergestreken op de akker.
Het grote plezier van goed kijken, en een gevaar voor het vorderen van je roman, is dat je steeds meer gaat zien. Waar eerst alleen maar klei was, zie ik nu een wirwar van blauwgrijze kopjes, bruingrijze ruggen en donkere staarten. Ik ontdek knalrode flanken en oranjegele borstveren, daarboven een veren patroon van lichte en donkere strepen. Bruingele kopjes met markante wenkbrauw en mondstreep. Steeds meer wordt er zichtbaar. Eerst herken ik de koperwieken, daarna zie ik er ook kramsvogels tussen. Het is een wirwar van subtiele kunstwerkjes op pootjes, driftig aan het pikken in de grijze hompen. Het zijn niet meer dan een soort lijsters, maar god wat zijn ze mooi.
Dat zoiets in zulke groten getale zomaar rondvliegt door de grauwe winterlucht. Daar wordt een mens, neergedrukt door het verraad van Groningen, door pandemie, onverschilligheid over het lot van kunstenaars, en het gebrek aan mogelijkheid om theater, bioscoop en museum te bezoeken, weer wat lichter van. Zelfs op deze grijze dag valt er iets te genieten.
En opeens, waarschijnlijk vanwege een door mij vanaf mijn bureaustoel onopgemerkt gevaar, een kraai of een buizerd wellicht, fladderen ze allemaal tegelijkertijd omhoog. De lucht vult zich met wit gestreepte ondervleugels, een en al beweging in het verder roerloze land.
En weg zijn ze.
Daarom werk ik hier zo graag.
Het uitzicht op de in de winter doodse akker vol vette grauwe klei, boven een eindeloze grijze lucht.
Iedere morgen de zompige tocht door de klei.
En altijd liggen er verrassingen op de loer.
Maar alleen als je heel goed kijkt.
Gelukkig moet ik vaak nadenken als ik schrijf.
Een persoonlijke terugblik
2021 was het jaar dat eindelijk het Dagboek uit BergenBelsen een nieuwe uitgever vond en Meulenhoff maakte er een schitterende uitgave van. Renata Laqueur zou haar lippenstift de lucht in hebben gegooid van trots.
2021 was het jaar waarin het kleinkind twee jaar werd, een wonder van taal, van humor, van onvoorwaardelijke liefde en enthousiasme. De beste remedie tegen somberheid, cynisme en het verliezen van hoop.
2021 was het jaar waarin ik stevig aan het worstelen was met een nieuw boek. ieder boek is een worsteling. En elke keer lijkt deze laatste worsteling het grootst. Maar het enige wat erop zit is dapper doorgaan.
2021 was het jaar waarin duidelijk werd dat consumentisme, vreten en drinken, essentiëler wordt gevonden dan de toegang tot boeken, tot muziek en dans en theater, alsof de schoonheid en de troost en verbeelding van andere werelden en het bieden van perspectief niet essentiëler zijn dan jezelf in coma mogen zuipen, of je zelf een hartinfarct vreten.
2021 was het jaar waarin zichtbaar werd hoe dom onze regeringen zijn. Demissionair of niet. De weigering om ontwikkelingslanden te helpen de bevolking te vaccineren is de meest kortzichtige keuze die er is. Yuval Noah Harari zei in het interview met Janine Abbring, dat het delen van kennis en het in staat zijn tot grote samenwerkingsverbanden aan de basis staat van het overlevingssucces van de mens. Wanneer alle signalen die er het afgelopen jaar al gegeven zijn en die wijzen op een snelle teloorgang van de comfortabele levenswijze die wij in het westen als normaal zijn gaan ervaren, de razendsnelle vernietiging van soorten, niet doordringen tot de neoliberale oren van hen die het beleid maken, dan zal dit inzicht hen ook wel niet bereiken. Maar hoe treurig is dat.
2021 was het jaar waarin de solidariteit stierf. Als je de moed kunt opbrengen even echt te kijken en tot je te laten doordringen wat er aan de buitengrenzen van ons continent gebeurt, dan kun je alleen maar rouwen over de teloorgang van de humaniteit. Dan rest de schaamte, dat we in een samenleving wonen, waarin pushbacks en mensen en kinderen laten creperen in kampen, jaren en jaren lang, normaal is geworden. Alsof medemenselijkheid niet de eerste opdracht van de mens is. Alsof een goed gereguleerd immigratiebeleid niet tot de mogelijkheden zou behoren als er de wil en de moed voor zou zijn.
2021 was het jaar waarin de man en ik keer op keer ernstig ziek zijn geweest en we voor het eerst in ons leven zijn gaan voelen hoe kwetsbaar een mensenleven is. En dat niet vanzelfsprekend is, dat we gezond zijn en blijven. maar ook dat we ons realiseerden wat een luxe het is, dat we dit gevoel pas ergens in de zestig hebben leren kennen.
2021 was het jaar waarin ik meer dan ooit gevoeld heb wat een geluksvogel ik ben. En dat, ondanks mijn angst voor het groeiende populisme, ondanks de verwijdering van sommige vrienden omdat hun denkwijze over hoe om te gaan met de huidige crisis ons uit elkaar heeft gedreven, ik me vooral dankbaar voel, voor het leven dat ik mag leiden, de mensen met wie ik leef, en alles wat me gegeven is.
Ik wens jullie allemaal de moed om dapper door te trappen, het nieuwe jaar door!
Sifan Hassan concentreert zich
Dennis Boxhoorn schreef in het NRC van 3 augustus over de Olympisch kampioene Sifan Hassan, die de wereld verraste door zich na haar val alsnog voor de finale van de 1.500 meter te plaatsen en die besloot niet aan twee maar aan drie wedstrijden deel te nemen. Dat betekende dat de atlete afgelopen maandag twee keer in actie moest komen: eerst op de 1.500 meter en ’s avonds voor de finale van de 5.000 meter. Volgens de journalist is het bijna gekkenwerk, maar vindt Hassan dat juist mooi.
Vervolgens schrijft Boxhoorn: Chagrijnig kijkt ze, aan de start van de serie van 1.500 meter. Misschien is gefocust beter.
De dood knabbelt aan mij…
‘De dood knabbelt aan mij,’ pleegde mijn vader de laatste jaren te antwoorden, als je hem vroeg hoe het met hem ging. Alsof de dood zich, als een microspitsmuisje ergens in zijn lichaam verborg en af en toe uit zijn schuilplaats tevoorschijn kwam om zich aan hem te goed te doen.
Sinds november 2020 snap ik wat hij bedoelde. Tot dan toe had ik de coronatijd goed doorstaan. Als schrijver was ik gewend aan isolement en gezegend met het feit dat zoon en schoondochter met het liefste peutertje in de wereld bij ons in huis woonden, dus er was voldoende welkome afleiding.
Maar half november werd ik ziek. Een maag die geen voedsel binnenhield, koorts en een zware hoest. De coronatests bleven negatief en in het bloed geen afweerstof tegen de terreurkwaal te bekennen. Bloedonderzoeken, longfoto’s, doktersstethoscopen en kloppende vingers; de dood knabbelde lustig voort. Op kerstavond Lees verder
Gedachtes bij de commotie over de vertaling van Amanda Gormans gedicht
Ik ben er geen voorstander van dat zwarte mensen perse zwarte mensen vertalen, vrouwen vrouwen, homo’s homo’s. Ik zou niet toewillen naar een wereld waarin dat normaal wordt. Mensen zijn complexe wezens die uit verschillende identiteiten bestaan. En kleur is daar een van.
Maar.
Zolang mensen van kleur en zeker vrouwen van kleur, nog zo weinig worden gerepresenteerd in de Nederlandse media, zolang hun stem nog zo weinig wordt gehoord en herkend is, Lees verder
Mijn moeder was niet achteloos
Vandaag is het dertig jaar geleden dat mijn moeder, Heleen Viehoff, stierf. Ze was pas vierenzestig jaar en had nog zoveel voor ons willen betekenen. Ze was van groot belang voor haar kinderen en kleinkinderen. En voor veel mensen die in ziekenhuizen lagen, en behoefte hadden aan een gesprek zonder dat er een god zou worden bijgehaald. Mijn moeder was alles behalve achteloos. ze hechtte waarde aan mensen, muziek, literatuur, en streefde naar een wereld waarin medemenselijkheid en aandacht belangrijker zouden worden dan commerciële belangen en macht.
Vanmorgen, in de vroege ochtend van haar dertigste sterfdag, stapte ik mijn Groningse huisje uit en trapte net niet op een pluizebolletje, waar een snaveltje aan bleek te zitten dat zich opensperde. Lees verder
Ik zit op een rode stip
Zaterdag 20 juni was het Wereldvluchtelingendag.
Ik zit op een rode stip op het museumplein in Amsterdam solidair te wezen.
Er is voldoende ruimte tussen mij en de mededemonstranten, de stippen liggen minimaal anderhalve meter uit elkaar.
Een paar meisjes met gele hesjes, met achterop het logo van Amnesty international, delen mondkapjes uit en er wordt ons steeds via de microfoon toegeroepen, dat we anderhalve meter afstand moeten houden, anders grijpt de politie in.
Ik zit op een rode stip omdat ik me schaam. Over het vluchtelingenbeleid van Europa en de onverschilligheid van de Nederlandse regering, die nog te beroerd is om een schamele vijfhonderd alleenstaande kinderen uit de hel van de vluchtelingenkampen toe te laten in ons ‘prachtige’ land.
Ik zit op een rode stip en voel me hoogst ongemakkelijk. Omdat we met maar ongeveer 250 mensen hier zijn, waardoor deze demonstratie zo’n loos gebaar is. We hebben massa nodig om indruk te maken. Iets krachtelozer dan maar wat te zitten, omringt door spandoeken, valt niet te bedenken.
Ik zit op mijn rode stip en luister naar drie woedende zwarte jongens.Lees verder
Dodenherdenking
Dodenherdenking. Bij ons thuis stonden we altijd stil, voor het raam, mijn vader met zijn droeve ogen die in de verte staarden, mijn moeder met haar lippen op elkaar, en wij, mijn broers, zusje en ik, geen raad wetend met de zwaarte. Het besef dat we ons de hel van Bergen Belsen waaruit mijn vader was teruggekeerd voor de geest zouden moeten halen, of ons een beeld moesten vormen van ‘zij die niet terug gekeerd waren’, mijn grootvader, mijn oom, mijn achterneef en mijn oud-tantes, mensen over wie we ons geen voorstelling konden maken want spreken over hen deden we niet, ging altijd gepaard met een gevoel van groot onvermogen. Ons herdenken bestond uit zes porties eenzaamheid. Twee minuten losgezongen in de tijd. Daarna zo snel mogelijk weer door met het leven, dat al ingewikkeld genoeg was.Lees verder