‘Goedemorgen mevrouw Goldschmidt,’ klinkt de gekunsteld-blije mannenstem door de telefoon. Ze zijn uit duizenden te herkennen, de verkoopstemmen. Ik meende van hen gevrijwaard te zijn, sinds ik me heb aangemeld bij het ‘Bel mij niet’ register en inderdaad, sindsdien is het een stuk stiller. Maar deze gladde verkoper meldt dat hij van de Postcodeloterij is. Nu ben ik al jaren door deze organisatie gegijzeld. Twaalf jaar geleden ben ik lid geworden, er op een onbewaakt moment in getuind en dus nu gedoemd te doneren tot aan mijn dood, om niet mee te hoeven maken dat de hele straat het grote geld binnenhaalt, uitgerekend in de maand nadat ik eindelijk heldhaftig voor een verder lidmaatschap bedankte.
Nooit eerder ben ik door de PCL thuis gebeld. Even gaat het door mij heen dat het nu eindelijk zo ver is, ik heb gewonnen! Door deze hebberige gedachteflits verzuim ik kenbaar te maken dat ik niet gediend ben van telefonische verkooppraatjes. Daar is deze meneer op getraind. ‘Mevrouw Goldschmidt,’ tettert de man met een vreugdevolle stem, alsof Hij net mijn miljoen gewonnen heeft, ‘Mag ik u feliciteren?’ ‘ Ik wentel mij nu even in een dagdroom van champagne, een hele grote cheque en allemaal blije mensen om mij heen. Maar wanneer de auditieve leurder mijn naderende verjaardag noemt, verschrompelt het Dagobert Duckfantasietje. Toch ben ik week gemaakt door het moment waarop ik meende gewonnen te hebben. En dus laat ik mij masseren door het geleuter over een fantastisch aanbod.
Ik moet bekennen dat ik me bijna laat verleiden om twee maanden, TWEE MAANDEN Mevrouw Goldschmidt!, gratis mee te spelen met vier extra loten. Ik krijg er nog een bonus bij, maak kans op een Audi, en als Linda haar koffer opent …het opgewonden gehijg van de man moet verhullend dat er een heleboel addertjes onder het gras zitten van het genereuze aanbod.
Ik kom op tijd bij zinnen. Terwijl meneer onze afspraken afratelt, die voor trainingsdoeleinden worden opgenomen, herinner ik me de belofte die ik mezelf deed nooit meer te zwichten voor auditieve leuteraars. En dus zeg ik dat ik het allemaal niet wil, die loten en bonussen en de hele rimram. Voor het eerst verliest de man zijn opgewekte toon. Nu gaat hij dreigen. ‘Mevrouw, u ziet er vanaf? Dat is uw goed recht. Maar wanneer uw buren een miljoen binnenhalen, en u niet, dan kunt u niet zeggen, dat wij u geen aanbod gedaan hebben. Aan ons heeft het niet gelegen.’ Dat beaam ik. Een groot gevoel van opluchting maakt zich van mij meester. Want nu die leuteraar mijn grote angst heeft uitgesproken, lijkt het opeens minder erg als ik moet toekijken hoe mijn buren winnen.
Ik geef graag aan goede doelen. Maar liever niet meer uit angst dat ik anders iets misloop. Het wordt tijd om echt te geven. En dat betekent dat je er niets voor terug hoeft. Teleurgesteld hangt de man op. Weer geen bonus voor hem!