Buiten de ijzerhandel staat een bord waarop ‘duivenverdrijvers’ worden aangeboden. Geïnspireerd door het ondergepoepte balkon van een zojuist verhuisde vriend haast ik mij naar binnen. De man van de ijzerhandel toont mij een stripje met daarop lange, ijzeren punten, die op de rand van het balkon geplakt moeten worden waardoor een omgeving gecreëerd wordt die herinnert aan de luchtplaats van een gevangenis. Maar gelukkig heeft de winkel ook een loep in de aanbieding, voor twee euro. Die wil ik wel kopen.
‘Daarmee had ik het contract moeten lezen toen mijn schoonvader me voorstelde in de winkel te komen werken.’ zegt de ijzerhandelaar, terwijl hij het bedrag op de kassa aanslaat.
‘ Hoezo?’ vraag ik de man, die op mij in al die jaren dat ik al bij hem binnenloop, altijd een blije indruk heeft gemaakt. ‘Zou je het dan niet gedaan hebben? Heb je het niet naar je zin?
‘Ach,’ zegt de verkoper, ‘er was geen sprake van zin hebben of niet. Mijn vrouw werd ernstig ziek, en ik kon die man toch niet in z’n eentje in de winkel laten staan. Maar ik dacht dat het voor een jaartje zou zijn en nu sta ik hier al twintig jaar.’
‘Wilde je dat het anders gegaan was?’ vraag ik hem. Hij denkt even na, kijkt verrast op en zegt: ‘Nee, ik zou het allemaal precies zo gedaan hebben. Ik heb nergens spijt van. Niet van mijn vrouw, niet van mijn schoonvader en niet van de winkel. Ik ben heel tevreden.’
‘Gelukkig,’ zeg ik en leg het twee-euromuntstuk neer.
Als ik de deur uitstap zegt de verkoper:’ nog een fijne dag en bedankt voor het leuke gesprek.’
Een oplossing voor de duivenpoep is er nog niet, maar toch stap ik vrolijk de warme zomerlucht in.