De tandarts had een cd van Edith Piaf aanstaan. Terwijl ik weerloos in de tandartsstoel lag, maakte ik in gedachten een sprong in de tijd en was terug in Parijs, zeventiger jaren, alwaar ik een schraal artiestenbestaan naspeelde als student van de circusschool, inclusief ijzige koude op een tochtig zoldertje, levend op stokbrood en water, en af en toe een zondags uitstapje naar Chez Louisette, een mottige eet- en drinkgelegenheid, verstopt in de wrakkiges straatjes van de Marché au Puces.
Het etablissement was een bedompte ruimte, volgestouwd met houten tafels en kale banken, waarop meer mensen mouw aan mouw zaten dan je voor mogelijk zou houden. Obers en serveersters draafden rond en namen ongeduldig bestellingen op of smeten de borden tripes en karaffen wijn op de tafels. Een ober, verzonken in een geheel eigen wereld, liep iedereen in de weg en stond altijd te oreren tegenover een denkbeeldige klant, die hij soms luidruchtig de oren waste.
Maar de grootste attractie was Louisette herself, een klein, propperig, in het zwart gehuld dametje, die op het minieme podiumpje in de hoek van de zaak, begeleid door een dronken accordeonist, het repertoire van Edith Piaff zong. Zoals de ober zich zijn eigen klanten voor de geest haalde, zo groeide Louisette op haar krakkemikkige verhoging uit tot de diva zelf, en zong ze met enorme flair, een grote dosis dramatiek die haar gebrek aan zangtechniek ruimschoots compenseerde, en met een minachtende blik op ons, armzalig schransend publiek, Je ne regrette riens, Mon legionnaire en La vie en rose.
Na drie of vier nummers schreed ze via een wiebelig keukentrapje van haar verhoging af en liep met een oude hoed langs de rijen tafelgasten, met een blik die uitdrukte dat ze hier als diva toch eigenlijk te goed voor was. Wanneer ze niet tevreden was met de hoeveelheid francs die door deze of gene in de hoed werd gedeponeerd, wierp ze hem een vernietigende blik toe, keek dan verontwaardigd de zaal rond en blikte nogmaals naar de gierigaard, hem daarmee de kans gevend zijn misstap te herstellen en als hij dat niet van plan was, de hele goegemeente ervan te doordringen dat we hier te doen hadden met een onverbeterlijke knibbelaar. Ten slotte toonde ze de inhoud van de hoed aan de accordeonist alvorens het optreden te hervatten.
‘Nou, die zit er weer in,’ zei de tandarts en wierp nog een tevreden blik op de nieuwe vulling.
Ik maakte me met moeite los uit mijn dagdroom. Zou het nog bestaan, Chez Louisette? De ober met zijn denkbeeldige gasten? De Edith Piaff van de vlooienmarkt??
Ik heb geen idee. Maar mooi was het wel.
Lotte
Hee lieve Saskia,
Ik zit stiekem in Bellevue je blogs te lezen. Wat is dat toch fijn!
Liefs, Lotte