Herdenken is voor mij een nieuwe bezigheid.
Mijn vader gaf niet om herdenken, en aangezien hij een kamp had overleefd,had ik niet het gevoel dat ik er het recht toe had.
Pas sinds ik de familiegeschiedenis ben ingedoken, ga ik op vier mei naar de Hollandse Schouwburg, de plek waarvandaan de meeste Hollandse joden gedeporteerd werden.
Vorig jaar was ik in BergenBelsen, waar de bevrijding van vijfenzestig jaar geleden herdacht werd. Ik schreef naar aanleiding van deze gebeurtenis de volgende tekst:
Op achttien april 2010 sta ik te midden van een grote groep mensen rondom een kleine obelisk op een uitgestrekte vlakte. Her en der rijzen grafheuvels op, waarin de duizenden doden, voor wie de bevrijding van Bergen-Belsen door Britse en Canadese militairen te laat kwam. Bij de obelisk stapt een man naar de microfoon. Hij draagt een lange zwarte jas, ondanks de warmte van de eerste echte lentedag. Op zijn hoofd heeft hij een zwarte hoed met een brede rand, een volle grijze baard bedekt zijn mond en kin. Hij posteert zich voor de microfoon, concentreert zich en begint te zingen. Een klagelijk lied, in het Hebreeuws, luid gezongen, met een diepe warme stem, vol emotie. De menigte rondom de obelisk zwijgt, luistert en in vele ogen blinkt een traan. Ook de zanger raakt geëmotioneerd. Zijn krachtige stem hapert af en toe, soms komt een schorre klank uit zijn keel, hij veegt een keer in zijn ogen en dan lijkt het hek van de dam: tranen stromen over zijn wangen, er is geen houden meer aan. Hij huilt intens, maar zingt door. Soms verandert een toon in een snik en zijn stem wordt zwakker, het lijkt of hij zijn taak als voorzanger niet langer kan volbrengen. Dan loopt een grote man op hem af, stelt zich vlak achter de voorzanger op en pakt met beide handen zijn schouders vast. Zo blijft hij staan, en geeft daarmee de voorzanger de kracht ondanks zijn emotie door te gaan. Terwijl de tranen blijven stromen resoneert zijn klaagzang luider dan daarvoor over het desolate terrein, over het schuldig landschap. We huilen allemaal mee, indachtig alles wat hier heeft plaatsgevonden en dat tot op de dag van vandaag het leven van de nabestaanden, van hen die overleefden en van hun kinderen, zo intensief beïnvloed heeft. Ik realiseer ik me dat dit voor het eerst is dat ik echt kan rouwen.
Rouw is verdriet kunnen toelaten en daar uiting aan kunnen geven. Dat is mogelijk wanneer je gesteund wordt door de mensen om je heen, waardoor het veilig genoeg is de pijn te voelen en te uiten. Het beeld van de voorzanger, die zijn klaagzang de lucht in slingert, met een stem vol emotie en een hart vol droefheid en zowel fysiek gesteund door de sterke handen van de man achter hem, als door de aanwezigheid van de mensen om hem heen, is voor mij de verbeelding van de rouw. Alleen in verbondenheid met elkaar, en gedragen door vele schouders, kan het verdriet over alle vermoorde levens een plek krijgen in onze samenleving. Onze ouders hebben het aan den lijve ondervonden en hun taak was het, het leven weer op te pakken en vooruit te kijken. Ik denk dat het aan ons, de kinderen en kleinkinderen is, het verlies in de ogen te kijken en het verdriet daarover een plek te geven in onze levens, in onze samenleving. Want wat er mag zijn, verliest zijn hardheid, zijn rauwheid, zijn vasthoudendheid. Dan komt er ruimte voor zachtheid, verbondenheid en voor een diep gevoelde wens, er met elkaar zorg voor te dragen dat de wereld een betere wereld wordt waarin uitsluiting en moord niet langer geaccepteerd worden. Waarin het niet meer gebeuren kan dat mensen buitengesloten of vermoord worden omdat ze zondebok zijn, omdat ze ontmenselijkt werden.
Wij hebben elkaar nodig om ons verantwoordelijk te kunnen voelen. Net zoals de voorzanger de man achter hem nodig had om zijn verdriet te kunnen uiten en met ons te kunnen delen, zo moeten wij op elkaar kunnen rekenen. Dan zouden we afwisselend degene kunnen zijn die de voorzanger steunt, volledig en zonder voorbehoud aanwezig en betrokken, om op een ander moment de rol van de voorzanger op ons nemen, die het verdriet onder ogen kan zien en er uiting aan kan geven, zodat het niet langer gevangen blijft in de duisternis, maar de wereld in kan gaan en weerklank vindt in de ziel van alle andere mensen. Pas als we daar met elkaar in slagen, komt er misschien ooit een dag, dat we uit het diepst van ons hart met elkaar kunnen zeggen: Nooit meer.