Mijn vader lijdt aan ernstige ouderdom en dat heeft hij nooit gewild. ‘Ik weet hoe het is om aan de hongerdood te sterven’ zei hij vroeger wel eens. Als kampoverlevende is hij indertijd ternauwernood herrezen. ‘En ik heb dat oneindig veel liever dan een langzame aftakeling waarbij mijn verstand het begeeft en ik geen zeggenschap meer over mijzelf heb.’ Het is de beschrijving van de situatie waarin hij nu gevangen zit.
Hij wordt met niet aflatende liefde verzorgd door zijn vrouw en een legertje katholieke dames, die zijn getraind in het verlengen van het leven, of dat nou gewenst is of niet. Hij woont in Duitsland, mijn vader.
Twee keer per dag wordt hij gewassen en verschoond. Ook dat gebeurt met zorg en aandacht. Maar iedere aanraking die geen zachte aai over zijn gezicht is, roept angst voor lijden en pijn bij hem op. Dan keren de mishandelingen van weleer terug in zijn geheugen, terwijl de meeste herinneringen zijn weggezakt in de mist van zijn geest. En dus schreeuwt en gilt hij, en scheldt en slaat, totdat ze klaar zijn en hij vermoeid achterover in zijn kussens gaat liggen, en zijn ogen sluit. Niet nadat hij hen bedankt heeft, want beleefd is hij nog steeds. Daarna wordt hij vriendelijk ‘gemotiveerd’ iets te eten en te drinken, hoewel zijn enthousiasme daarvoor niet erg groot is.
Hugo Claus ging kreeft eten en champagne drinken nadat de dokter het oordeel dementie geveld had. Nog één keer het leven vieren alvorens bewust de dood te zoeken. Want als je wilsonbekwaam bent, ben je de klos. Dan wordt je vriendelijk gedwongen, de beker, die steeds weer gevuld wordt met versterkend sap, tot het bittere einde te ledigen. En dus lijdt mijn vader aan ernstige ouderdom.