…het najaar van 2018 kent op zijn minst één opvallende opleving: die van de Groningse roman. Of nog specifieker: de Groningse gasbelroman. Eind oktober was er Schokland, van Saskia Goldschmidt. Een paar weken later volgde Liefde & aardbevingen, van Jan Mulder. Weer een paar weken later: De aanloopman van Martine de Jong.
Onverbrekelijke band
De titels zijn veelzeggend. Bij Mulder komen de bevingen, in volgorde van belangrijkheid, pas ná de liefde (zoals alles, eigenlijk). Bij Goldschmidt draait vrijwel alles om de Groningse grond, en de onverbrekelijke, ruwe band tussen mens en landschap – een onverbiddelijke liefde die veel wegheeft van een noodlot. Probeer maar eens uit de klei te komen als je er al generaties lang in vastgezogen zit. Liefde tussen mensen, romantische liefde, is een bijzaak, een luxe – om niet te zeggen een verzinsel van verwende stedelingen, die liever hun hoofd op hol brengen dan hun handen vuilmaken.
Schokland is misschien wel de meest Groningse, meest plattelandse, van de drie gasbelromans. ‘Schokland’ is de naam van de statige boerderij van de familie Koridon, ‘een trotse hoeve op een zee van klei.’
Al anderhalve eeuw trotseert de familie storm en bliksem, veerampen en familietrauma’s. Maar tegen de nietsontziende hebzucht van overheid en multinationals valt niet op te boeren. De stalmuren vertonen steeds grotere scheuren, de keuken verzakt en wordt zelfs tot verboden terrein verklaard. Ondertussen heerst er tussen de jongste generaties een grimmig gewapende vrede. Dochter Femke (21) wil modern boeren, ‘natuurinclusiever’. Moeder Trijn wil uitbreiding, en vermoedt dat biologische landbouw, en de overheidssteun daarvoor, op zijn best een politieke gril is, en waarschijnlijk gewoon oplichterij.
Stadse hebzucht
Dat wantrouwen richting politiek is terecht. Als de Groningse romans één ding duidelijk maken, is het wel dat de gaswinning een grof schandaal is, en dat de stadse hebzucht alleen overtroffen wordt door de minachting voor de noorderlingen. Zowel bij Goldschmidt als bij Mulder, en in mindere mate bij Martine de Jong, wordt de wrede kolonisatie van de bodem- van de hele provincie- hautain weggemoffeld door zalvende politici en andere beroepsverdoezelaars. In eerste instantie leggen de stugge Groningers het af tegen de gladde praters uit de Randstad – maar ze laten zich niet klein krijgen. In elk geval de familie Koridon niet.
In Schokland leeft Saskia Goldschmidt zich indrukwekkend in het boerenleven in, dat ze geduldig beschrijft, in stijlvolle zinnen en authentiek aandoende vak- of streektermen: maar (als zelfstandig naamwoord), ree (niet het dier), koppel (vergelijkbaar met veestapel). Even ademhalen: biest, grupstal, wierde, smienten, wintertalingen, luzerne, borax, knetterkneis. Gelukkig heeft ze evenveel aandacht voor de binnenwereld van haar hoofdpersonen: de geknakte illusies, het weggedrukte leed, maar ook de hoop, de strijdlust en de onverzettelijkheid.
Het onpartijdige inlevingsvermogen en de zorgvuldige documentatie maken de roman ook wat steriel: het perspectief verschuift steeds tussen Trijn en Femke, en het voelt soms alsof je naar een vredig debat kijkt, waarin de voor- én tegenstanders hun ideeën met goed onderbouwde argumenten ondersteunen.(…)
Naast hun levendige decor hebben de drie schrijvers misschien wel vooral dát gemeen. De hoofdpersonen van Schokland, en eigenlijk alle getroffen Groningers, worden in alle drie de boeken steeds weer overbluft door de randstedelijke zwendelaars, ‘de fakkelaars’: ze hebben ‘de moed, de woorden en de hoop’ niet om zich te verzetten.
Goldschmidt, Mulder, en (in mindere mate) De Jong hebben dat wél: ze zetten de zwijgzame, onverzettelijke Groningers luid en duidelijk neer – ze geven ze woorden, zonder iets aan hun krachtige stilte af te doen.
