Het moeilijkste aan het schrijven is het organiseren van stilte.
Het dagelijks leven is een stoorzender die ik kwijt moet zien te raken.
Wat ik te schrijven heb dient zich alleen aan als het stil is om me heen.
Zoals je op de voorplecht van een zeilschip op de Waddenzee kan zitten, in alle vroegte uitkijkend over een rimpelloze zee.
Opeens steekt een zeehond zijn kop boven het gladde water uit.
Zo worden mijn personages zichtbaar als ik mezelf los maak uit het sociale leven.Schrijven gaat me het beste af als ik me terugtrek uit mijn normale bestaan.
In een vriendenhuis zonder vrienden, op een stil en verlaten platteland.
Daar waar het sociale leven in geen velden of wegen te bekennen is.
De telefoon op vliegtuigstand, het toontje dat meldt dat er een nieuwe email is uitgeschakeld.
Uitzicht op groene leegte, waardoor af en toe een kievit, koolmees of buizerd vliegt.
Waar ik de eerste ochtend in het huis om half vijf rechtop in bed zit omdat een auto het erf oprijdt,
en ik met kloppend hart luister of nu met de koevoet de deur wordt opengebroken.
Mijn telefoontje waarmee ik om hulp kan bellen ligt beneden.
Dan rijdt de auto weer het erf af. Want hier op het platteland wordt de krant per auto gebracht.
In de stilte ontstaat een plot.
En als ik me bevind op een plek waar geen stemmen klinken,
kan ik de woorden uit de keel van mijn personages trekken.
Dan wordt het schrijven schijnbaar moeiteloos.
Dan lijkt het of het verhaal zichzelf schrijft.
Ik ben de poortwachter naar de stilte.
De afgelopen maand schreef ik op het Hogeland van Groningen,
aan zestien uur hoorspel: De hormoonfabriek.
Veel figuranten uit het boek worden personages van vlees en bloed.
Mizie, Het jonge ding, Agnes, niet langer zwijgende figuren rondom de hoofdpersonen,
maar belangrijke spelers in Motke’s verhaal.
In nauwe samenwerking met Peter te Nuyl een papieren scenario.
En volgend jaar een dagelijks of wekelijks programma op de AVRO.