Ik ben uitgenodigd om in juni drie dagen als gastschrijver in Oldenburg, op het Institut für Niederlandistik, colleges bij te wonen, waarvan een gewijd is aan De Hormoonfabriek en wordt gegeven door een Duitse professor. Verder ben ik een avond te gast in het Literaturbüro, waar ik ga voorlezen en geïnterviewd word voor een algemeen publiek en op de laatste dag is me gevraagd een lezing te geven, gelukkig in het Nederlands, over mijn literatuuropvatting. Dit onderdeel beklemde me enigszins, ik stelde me hoogdravend literatuurwetenschappelijke colleges voor, tot ik bedacht dat ik mijn taak als gastschrijver ook bescheidener kan opvatten. Laat ik maar dicht bij mijn eigen schrijverschap blijven.
Mijn boekonderwerpen beginnen tot nu toe altijd in de werkelijkheid. Of het nu gaat over de nooit vertelde verhalen uit mijn familie, een bedrijfsgeschiedenis die zo pijnlijk is dat hij onder het tapijt geschoffeld is, een handel in armoe die in dure vintage verandert; ik zie een bericht dat me intrigeert, ik hoor een verhaal dat me raakt en daarmee begint de jacht op feiten. Zoals Philip Roth zegt: Eerst spring ik een tijdlang op de duikplank van de werkelijkheid, voor ik het water van de fictie induik.
Herkenbaar. Wanneer ik voldoende heb rondgeneusd in archieven, boeken en interviews heb gehouden, als ik een beeld heb van de wereld die ik wil beschrijven en uitgesprongen ben, pas dan duik ik het water in en groeit het verhaal, dankzij de vraag: wat als…wat als de werkelijkheid, zoals die in de archieven te lezen staat, niet zo zwart-wit geweest is? Wat als niet alles verteld wordt? Wat schuurt er, wat doet pijn, waarover wordt niet gesproken of geschreven, wat wordt het liefst vergeten?
Een geschiedenis is als een foto-afdruk van de werkelijkheid, en ik ga als ‘documentaire fictie-schrijver’, op zoek naar de niet belichte kanten van het negatief, en speculeer daar op door, buiten de kaders van het plaatje. Daarover ga ik vertellen in Oldenburg, in juni. Ik heb er zin in.