Een mistige ochtend. Waterkoud, wat ik een prachtig woord vind, maar een akelige toestand.
Op weg naar een training fietste ik in de vroege ochtend naar de pont over het IJ. Voor ik het spoorviaduct onderdoor fietste, zag ik een magere man, met hoog opgetrokken schouders zwalkend over de stoep lopen, vlak langs de waterkant. Verder was het doodstil op straat. Ik fietste onder het viaduct door en merkte op dat de man plotseling verdwenen was. Dat was vreemd, hij zou pas halverwege de passage moeten zijn. Ik zocht met mijn ogen de waterkant af en zag hem in het ijskoude water dobberen. Zijn windjack bolde op, zijn armen maaide wild door het water en hij stootte woedende klanken en vloeken uit. Er was niemand onder de brug te zien. Ik smeet mijn fiets neer, ging voorover liggen en reikte hem mijn hand. ‘Godsgloeiende kankertyfus’ schold de man, terwijl hij om zich heen sloeg. Een golf water gutste zijn geopende mond binnen, wat geproest en nog meer gevloek opleverde. ‘Pak mijn hand vast,’ schreeuwde ik hem toe, trachtend zijn gescheld te overstemmen. Zonder zijn gevloek te onderbreken deed hij een greep naar mijn hand, zetten zijn benen tegen de wallenkant aan en ik trok zo hard als ik kon. Even leek hij mij het water in te trekken, maar gelukkig bleek hij met zijn benen voldoende grip te krijgen op de muur en in een mum van tijd stond hij druipend op de kant.
Terwijl ik opstond schudde hij zich uit, als een verzopen hond, keurde me geen blik waardig en zwalkte luid scheldend naar de overkant van de straat, waar hij verdween door de deur van Blaka Watra, het opvangcentrum voor verslaafden. De man was zo ver heen, dat ik me afvroeg of hij het verschil zou merken tussen het zwarte water waar hij zojuist druipend uit was getrokken en het Blaka watra dat hij net was binnengestapt.
Ik poogde de modder van mijn smaakvolle trainingsjurkje af te vegen en bedacht ik dat ik nooit eerder een mensenleven gered had. Dat is een mooi gevoel, maar het feit dat de persoon in kwestie dat zelf niet eens had opgemerkt, deed wel iets af aan de triomf. De zwarte moddervlek was niet helemaal uit mijn trainingsjurkje te vegen. Ik pakte mijn fiets op en vervolgde mijn weg door de vroege winterochtend, die waterkoud aanvoelde.