Arnold Peeper, twee maanden oud. Hij werd op 12 mei 1943 geboren en op 23 juli 1943 in Sobibor vermoord. Arnold Peeper is de jongste op de lijst van 150 namen die op mijn lijst staan. Een van de 102.000 namen, die in zes dagen en vijf nachten door achthonderd vrijwilligers worden gelezen in het kamp Westerbork. De namen van alle vrouwen, mannen en kinderen, Joden, Roma en Sinti, die in de jaren 1940-1945 vanuit Nederland werden weggevoerd en vermoord. Dit vocaal monument gaat door tot maandagmiddag 27 januari, de datum waarop vijfenzeventig jaar geleden Auschwitz bevrijd werd. Zes dagen en vijf nachten, nonstop voorlezen. Zoveel tijd is er nodig om de grootste massamoord ooit, terug te brengen tot 102.000 moorden, waar 102.000 namen bijhoren en 102.000 leeftijden. De lifestream maakt de reusachtige en niet te bevatten omvang een heel klein beetje tastbaar. 102.000 moorden op vaders, moeders, kinderen, baby’s. Gesloopte levens van 102.000 diamantslijpers, muzikanten, schoonmaaksters, visboeren, doktoren, grappenmaaksters, zeiksnorren, aanhankelijken, verliefden, hoopvollen, dromers, realisten, filosofen, rekenwonders, linkerhanden, grote monden, kleine hartjes, schoonheden, lelijkers, grijsharigen, krullenkoppen, haakneuzen, wipneuzen, flaporen, blozende wangen, tintelende vingers, zuigelingen, dreumesen, kreupelen, hardlopers, hoogspringers, dieven, weldoeners, koffiehandelaren, theedrinkers, toneelspelers, aanstellers, mecenassen, gierigaards, goudsmeden, timmerlieden, boekhouders, wiskundigen, gokkers, lafbekken en helden. 102.000 levens.
De Shoa was bij ons thuis nooit ver weg. Ik herinner me dat ik me als kind vaak afvroeg wat toch dat Joodse vraagstuk was, dat in deportatie en moord op onze familieleden had geresulteerd. Ik durfde dat nooit aan mijn ouders te vragen.
In een artikel in de Trouw van vandaag waarschuwt Frank van Vree, schrijver van In de schaduw van Auschwitz, dat er in de tegenwoordig gangbare en uit Amerika overgewaaide geritualiseerde herinneringscultuur rondom Auschwitz een gevaar schuilt, omdat alleen nog het eindstation van een gevaarlijke ideologie,’ het radicale exces’ wordt uitgelicht. Terwijl, zegt Van Vree, je ook zou moeten stilstaan bij het beginpunt, bij de ideeën die de kiem van de genocide in zich droegen. En dit beginstadium concludeert hij, vertoont gelijkenissen met deze tijd.
Ook in deze tijd is er de neiging om een groep mensen tot een probleem te reduceren. Een groep wordt een vraagstuk dat opgelost moet worden.
Ik weet nog hoe ik als kind vaak geplaagd werd door de vraag waarom de Joden, en dus mijn vader en zijn familie, en misschien ikzelf ook wel, een probleem waren? Of waren geweest? En voor wie?
Inmiddels weet ik natuurlijk dat het probleem de ideologie is, en niet de groep. Joden zijn nooit het probleem geweest. Migranten zijn nooit het probleem. Vluchtelingen zijn nooit het probleem. Er zijn individuen ja, die kunnen problemen veroorzaken en daaraan moet iets worden gedaan. Er is beleid dat verbeterd met worden. Maar zodra het handelen van een individu een groep wordt aangerekend, en dat denken tot ideologie verheven wordt, dreigt een onontkoombaar eindstation, waar we zeer beducht voor zouden moeten zijn.
De kracht van 102.000 namen zit erin, dat de groep wordt teruggebracht tot wat het is. 102.000 individuen. Ik oefen vandaag op 150 namen, die ik vanavond in Westerbork ‘mag’ voorlezen. De jongste is Arnold Peeper, twee maanden oud.
Reageren