- Maandag 6 maart 7.44 uur
Na het verkiezingsdebat
Een egaal grijze lucht.
De horizon is versluierd, vage contouren van fabrieksschoorstenen en bobbelige bosjes doemen lusteloos op achter een waterdamperige mist.
Een knobbelzwaan vliegt met krachtige vleugelslag en met een langgestrekte hals met kronkelknik laag over het land naar het oosten, doelbewust, alsof hij ergens op uit is.
De vinkjes, koolmeesjes en merels tieren buiten alsof ze daarmee de grauwigheid verjagen kunnen.
Onverschillig druipen de windvaantjes naar beneden, de takken van de acacia bewegen geen greintje, op de grijze vlakke plas in de verte dobberen wat eenden, eveneens bewegingsloos.
In deze grijze ochtend vibreert de mismoedigheid terwijl de vogeltjes er dapper op los kwinkeleren om de lente op gang te jagenen de wind te activeren die de onverzettelijke grijze lucht verwaaien kan en voor een blauwe hemel zou kunnen zorgen, waarin wat bloemkoolwolken zouden voortjagen, een wind die wat beweging brengen kan in dat land dat de adem inhoudt.
Er staat een gans tegen de rietkraag aangeplakt, de grauwwitte borst van hem steekt af tegen de verstarde bronzen pluimen, hij staat daar doelloos, foerageert niet, speelt zijn chagrijnige rol op dit schilderij van onbeweeglijkheid.
Een gans vliegt over, met een grote cirkel zwenkt hij over het rietland en verdwijnt, uitgestrekte hals, snelle vleugelslag, weg van hier.
Een kraai krast zijn somberheid de wereld in, het koolmeesjesgekwetter kwinkeleert er wat vrolijkheid tegenin, de vinkjes zorgen voor ritme.
Als je de ogen sluit is het alom lente, maar voor me ligt een grauw landschap in nevelen, dat er niet over piekert vriendelijk te worden, zich te gaan baden in het zonlicht. Het houdt stug vast aan grijze stilstand, waarin de sprietjes van de wintertarwe nog altijd iel en onbeduidend zijn.
Maar het schrijven vordert. En wat ben ik blij dat ik geen lijsttrekker ben. 8.04 uur
Reageren