Zaterdagochtend, dertig zwetende sportievelingen nemen deel aan de populaire spinningles.
We zitten op onze fietsen en op de beat van de luide house-muziek, onder leiding van spinning-juf Moniek trappen we ons naar het einde van de les toe. We naderen de finale en de weerstand moet omhoog; het verzet wordt opgevoerd van twaalf naar vijftien, naar zeventien, naar twintig. Loodzwaar is het, de beenspieren lopen vol, het zweet gutst van onze lijven af. Door haar microfoon roept Moniek ons aanmoedigingen toe. ‘Wie gaat er mee naar vierentwintig en wie kan nog hoger’ daagt ze uit. ‘Achtentachtig,’ grapt een van de deelnemers, een vijftigjarige man met een indrukwekkende buikomvang, waaraan zijn regelmatige spinning-inspanningen nu niet direct zijn af te lezen. Moniek, een twintiger met een perfect figuur, grinnikt hem toe. ‘Dat zal je gewicht wel wezen,’ zegt ze. Achtentachtig is voor haar ongetwijfeld een afschrikwekkende hoeveelheid kilo’s. Maar ja, ook kilo’s zijn relatief. Ik schat dat het gewicht van de man toch minstens negennegentig kilo moet zijn. ‘Was het maar waar’ verzucht hij dan ook en zet zijn verzet nog een tandje hoger. Voordat hij op achtentachtig zit, zal hij nog heel veel kilometers moeten wegtrappen. En er zal een een bierstop voor nodig zijn, schat ik zo in.