Voor het schrijven van een nieuw boek verblijf ik sinds begin oktober op het Hogeland van Groningen. Elke dag beschrijf ik, ’s morgens bij het opstaan, wat ik zie als ik uit mijn raam kijk, en ook wat de associaties die ik erbij heb. Dit is mijn 16de dagboekfragment.
16. Zondag 30 oktober 7.58 uur
Wintertijd. De lucht is pastel. Witgrijze wolkenvelden afgewisseld met reepjes blauwe lucht. Hoe verder weg, hoe meer verschillende kleuren, dunnere wolkenflarden, hoe dichter bij het huis, hoe zwaarder en grijzer en dikker de bepakking boven het land hangt.
De knalblauwe tractor rijdt over het voormalig bietenveld, erachter het oranje ploegapparaat met de vogelmessen, scharen genaamd. De trekker wordt bereden door de oude boer met het kalende achterhoofd waarop een zwart bosje haar is achtergebleven. De boer stapt aan de rand van het veld van de trekker af. Met gekromde rug buigt hij zich over de aansluiting van het ploegapparaat op de trekker, draait iets aan en stapt weer op, haalt de ploeg omhoog, draait de trekker en begint aan de volgende vore.
Ik beschrijf nu al bijna drie weken elke morgen wat ik hierbuiten, vlak voor mijn raam zie gebeuren. Ik kijk met onervaren, stadse ogen. Ben geneigd te denken dat ik naar natuur kijk, omdat ik een weidse groene vlakte zie, en bruine klei en een rietkraag, en grazende reeën en buizerds en witte reigers. Maar iemand die is opgegroeid op dit land, ziet wat er niet meer is, mist dat wat er is opgeofferd omdat de economie dat nu eenmaal vereist. Daarnaast realiseer ik me dat elk mens alleen datgene ziet dat hem interesseert. Wat je kent kun je herkennen. Waarvan je geen weet hebt, filter je weg. Lees verder