Het is een oude wet. Ik was dertien jaar, 1968, Amsterdam was het magisch centrum en ik vond het in de stad een stuk leuker dan op school. Het Leidseplein was de ontmoetingsplek van provo’s en andere activisten en ondanks of misschien juist door mijn jeugdpuistjes en mijn grote verlegenheid vond ik hen een veiliger gezelschap dan mijn leeftijdsgenoten. Geen onbarmhartiger volk dan pubers. ’s Avonds na het avondeten maakte ik mijn moeder regelmatig wijs dat ik bij een klasgenoot huiswerk ging maken terwijl ik op het Leidseplein rondhing, in de buurt van die jongens die beroemd en berucht waren door hun acties van een paar jaar eerder bij het Lieverdje, en daarna veelal actief in de Vietnambeweging.
Het was 10 maart 1968, het begin van wat een revolutionaire zomer zou worden. Hans Tuinman, de bekende ex-provo, stond op de hoek van de Leidsestraat het cartoonblad God, Nederland en Oranje te verkopen, de Charlie Hebo van de zestiger jaren, met tekeningen van onder andere Willem Holtrop. Hans T. vroeg me of ik niet mee wilde helpen met de verkoop. Ik was vereerd en zonder een blik in het blad te werpen, posteerde ik me aan de overkant van de straat. Ik verkocht zowaar een paar blaadjes. Na een kwartier stapten twee politie-agenten uit het nabijgelegen politiebureau. De een liep naar de overkant van de straat, de ander greep mij bij de arm.Lees verder