33. Dinsdag 29 november, 16.48 uur Net terug van een wandeling naar het rietland. Het vroor licht, de zon hing laag en scheen fel op het riet dat vurig leek te vlammen. In de twee meter hoge halmen, dicht op elkaar groeiend, kon ik door mijn kijker een groep baardmannetjes zien, kleine vogeltjes met lange staarten die zich met hun tengere pootjes aan de stengels klemden en zo heen en weer zwiepten en in de toppen van de halmen klommen terwijl ze zacht ketsende geluidjes maakten. Ik stond niet ver van ze af, ze leken me niet te zien of ze trokken zich niets van me aan. Of zouden ze me zo langzamerhand kennen en als ongevaarlijk beoordelen? De vier patrijzen die direct daarna schreeuwend opstoven waren in elk geval nog niet aan me gewend. Verontwaardig kwetterend verdwenen ze, met gonzende vleugelslag. Lees verder