Achtenzeventig jaar geleden werd mijn oom Rudi, drieëndertig jaar oud, in België uit een trein gehaald. Hij deed, voorzien van een vals persoonsbewijs, een poging aan de Jodenvervolging van het naziregime te ontkomen. Maar hij was niet goed in liegen en dus werd hij gedeporteerd, in een goederenwagon. Na twee dagen rijden werd hij, honderd kilometer voor Auschwitz, samen met andere jonge mannen, in een ‘Autobahnkamp’ afgeleverd. Daar, in de ijskoude winter, moest hij zonder adequate kleding, schoeisel, voedsel of gereedschap, in een moordend tempo een autobaan realiseren, om de opmars van de Ubermensch mogelijk te maken. Mijn oom Rudi, in de bloei van zijn leven, bezweek na twee maanden mishandeling en uithongering.
In dat zelfde jaar werd het bedrijf van mijn grootvader, handelaar in koffie en thee, door de bezetter geconfiskeerd. Ook werd hij zijn huis uitgezet en moest hij zijn geld inleveren. Een jaar later werd hij, tweeënzeventig jaar oud, gevangen gezet en gedeporteerd. Ook hij hield het, in concentratiekamp BergenBelsen, slechts twee maanden vol. Ongeveer tegelijkertijd werden zijn twee zusjes, bejaarde dametjes, uit de wagons geslagen in Sobibor. Een paar uur later waren ze vergast.
Mijn vader en zijn vrouw overleefden twee jaar gevangenschap, waarvan anderhalf jaar BergenBelsen. Door honger, mishandeling en vlektyfus duurde het na de bevrijding maanden, voordat ze weer enigszins gezond waren. Het trauma over wat hun overkomen was, zijn ze nooit te boven gekomen.
Mijn vaders neef, Wolfgang, drieëntwintig jaar oud, kreeg in Westerbork van het verzet de mogelijkheid aangeboden te ontsnappen. Hij weigerde dat, omdat hij wist dat als represaille twintig mensen uit zijn barak op transport zouden worden gesteld. Een paar maanden later werd hij naar Auschwitz gedeporteerd en werkte daar totdat hij, toen de Russen naderden, met een grote groep andere verzwakte mannen in een veewagen werd gestopt, zonder eten of drinken. Er ging een grendel op de deur en die bleef twee weken dicht. Toen de deur weer geopend werd, leefden nog slechts twee van de zestig gevangenen in de wagon. Wolfgang hoorde daar niet bij. De overlevenden waren er zo slecht aan toe, dat ze pas in 1947 weer genoeg aan gesterkt waren, om te kunnen getuigen over deze tocht.
Dit zijn zo maar een paar kleine voorbeelden van wat er zo’n vijfenzeventig jaar geleden gebeurde met een groep mensen, die tot een minderheid behoorde. De voorbeelden die ik hier uit mijn eigen familie schets, zijn nog lang niet de ‘ergste’ voorbeelden. Mijn familie behoorde tot een kapitaalkrachtige en dus bevoorrechte groep Joden.
Vind u nu echt, meneer Mark van den Oever, dat u een adequate vergelijking heeft gemaakt? En is de achterban van Mark van den Oever er nog altijd van overtuigd dat de woordvoerder een goed punt heeft gemaakt?
Ik zie ze voor me, de vermoorde familieleden. En ik schaam me, dat in hun geliefde Nederland het nu weer mogelijk is, hun dood te bagatalliseren. Alsof de noodzaak een niet langer houdbaar economisch en agrarisch systeem te hervormen, in enigerlei opzicht te vergelijken is met de moord op zes miljoen mensen, die tot zondebok waren gemaakt door een fanatieke dictator en zijn volgelingen. Als u zich niet schaamt, doe ik dat. Hier past alleen nog stilte.