206 25 augustus 8.21 uur
Een heiige lucht, waarin witte vegen en wat kleine wolkenpropjes hangen.
Er wandelt een briesje door de takken van de acacia. Ze deinen zachtjes, de blaadjes wiebelen als giechelende schoolkinderen.
De zwaden hooi zijn gisteren door een vierkante luid brullende machine opgeslorpt, vacuümgeperst en door de kont naar buitengedrukt als een rechthoekig pakket, neergegooid op het veld. Een haas maakte zich, paniek in de wagenwijd opengesperde ogen, die, ik moet eerlijk blijven, altijd paniek uitstralen, uit de voeten. Met grote sprongen vloog hij over het veld, voor de herrie uit, en dat is maar goed ook, anders was hij nu een platgeperste haas geweest, in een hooipakket dat ergens deze winter in een stal door een shovel naar binnen wordt gereden en door de boer met een hooivork uit elkaar wordt geplukt, waarna het door de bek in de eerste van de zeven koeienmagen verdwijnt. Hoeveel doodgedrukte dieren worden er eigenlijk in die hooipakjes gevonden? Ik heb geen idee.
Daarna kwamen er twee brulapen het land op: een trekker met daarachter een platte kar en een gemotoriseerde steekkar waarmee de hooipakjes hoog op de kar werden gestapeld. De boer op de trekker reed naarmate de kar voller werd, de stapels hoger en het geheel wiebeliger, steeds langzamer door het hobbelige stoppelveld, de angst dat de boel er af zou storten was duidelijk aanwezig.Lees verder